vrijdag 6 juli 2012

'Half werk zou niet goed genoeg zijn'

De raadsman van kroongetuige Peter La Serpe, Mr. Jan Peter van Schaik, was donderdag in de bunker om zijn pleidooi te houden namens zijn cliënt die alweer een poosje in vrijheid is. La Serpe zelf was niet aanwezig. Sinds hij weet dat er waarschijnlijk informatie is gelekt uit politie en/of justitiekringen, bijvoorbeeld over de dag waarop hij vrij zou komen, voelt La Serpe zich niet veilig, aldus Van Schaik. De raadsman vertelde dat dit pleidooi een vrij kort betoog zou worden. Uiteindelijk duurde het zo'n kleine twee uur.


Mr. Jan Peter van Schaik gaf aan dat hij bij dupliek waarschijnlijk wel een langer pleidooi gaat houden. "Dat zou zomaar kunnen", zei Van Schaik. De reden is omdat het nogal een ongewone situatie is momenteel in het Passageproces. Normaalgesproken komt de advocaat van een kroongetuige zo'n beetje als laatste aan de beurt. Echter nu moeten Mrs. Janssen, Meijering en Silvis nog pleiten aankomende weken en komt Van Schaik dus tussen de andere procespartijen door. Als de raadsman zijn volledige pleidooi nu al zou voordagen, zou hij zijn kruit niet droog houden en de verdediging van de verdachten wellicht (extra) munitie in handen geven om tegen La Serpe te gebruiken, aldus Van Schaik. En dat is dan weer niet in het belang van zijn cliënt. Daar kwam het in iets andere bewoordingen wel ongeveer op neer wat de raadsman van La Serpe zei.

De rechter opende de zitting.
Rechter: Goedemorgen mijnheer van Schaik, dat is lang geleden. Goed u weer te zien. U had uitstel gevraagd om in September te mogen pleiten. Daarvan hebben we gezegd dat u dat nog bij dupliek kunt doen.

Mr. Van Schaik: Goedemorgen Edelachtbare, eindelijk mag ik dan ook wat mag zeggen. En eh..dat doet me wel deugd, moet ik zeggen. En voor ik begin wil ik wat zeggen. De afgelopen dagen heb ik in het proces soms het gevoel gehad dat ik in een soort wedstijd terecht was gekomen van jongetjes die probeerden om zo ver mogelijk te plassen. Om het zo maar eens te zeggen. En dat plassen is nog steeds gaande. Daar bedoel ik overigens niets oneerbiedigs mee hoor, want ik ben wel onder de indruk van de wijze waarop mijn collega's, en dat zal ik straks ook nog wel een paar keer zeggen, dat aanpakken. Maar ik ben nooit iemand geweest die in het openbaar eh...kon plassen, zeker niet ver kon plassen. (gelach in de rechtszaal) Dus ik hou het vandaag kort. Ik hou het kort, onder voorbehoud dat ik daar later bij dupliek eventueel nog op terug kom. Ik vind het niet goed dat ik nu al terug kom op stellingen als het nog niet volledig is afgerond.

Mr. Van Schaik begon vervolgens met zijn pleitnota. Hij leidt in door te zeggen dat hij anders dan in modale zaken, bijna meer genoodzaakt is zich te verweren tegen datgene dat door de raadslieden van de medeverdachten over zijn cliënt naar voren wordt gebracht, dan hetgeen door het OM is gesteld. Daarom heeft Mr. Van Schaik op voorhand aan uw rechtbank voorgelegd de mogelijkheid om bij dupliek hierop eventueel nader in te kunnen gaan, nu na dit pleidooi in andere zaken nog wordt gepleit. Van de zijde van de rechtbank is de raadsman medegedeeld dat hij daartoe volledig in de gelegenheid zal worden gesteld, ook al zou het OM geen gebruik willen maken van zijn repliek.

Wat volgt zijn enkele samengevatte gedeeltes uit het pleidooi van Mr. Jan Peter van Schaik:

Mr. Van Schaik:
Cliënt heeft diverse malen in het proces aangegeven, dat hij nooit heeft kunnen inschatten dat dit proces een zo grote omvang zou krijgen en dat er zo intensief en veelvuldig een beroep op hem als getuige zou worden gedaan. Maar dat is het niet alleen. Gelet op de uiterst belastende verklaringen, die cliënt voor zichzelf, maar ook voor medeverdachten, heeft afgelegd, was hij de spreekwoordelijke Kop van Jut. Hij werd beschimpt, uitgemaakt voor koopgetuige en op 9 juni 2012 is hij in de Telegraaf nog gekwalificeerd als rasopportunist. Ten aanzien van dit laatste kan echter de vraag worden gesteld, of niet iedere procesdeelnemer enig opportunisme vreemd is, daar een ieder vecht voor zijn eigen belang, en, om maar de letterlijke betekenis uit Van Dale te gebruiken, iedere procesdeelnemer elke omstandigheid ten voordele van zichzelf zal aanwenden.


In dat licht bezien is het eigenlijk ook niet meer dan logisch, dat cliënt als getuige zo hard is aangepakt. Eigenlijk is het een teken van zwakte, nu medeverdachten zelfvrijwel geen inhoudelijke verklaringen hebben afgelegd, om daarmee de verklaringen van cliënt inhoudelijk te bestrijden. Nee, men heeft hem in zijn persoon willen raken, zijn betrouwbaarheid in het algemeen willen aantasten en hem verdachte willen maken met betrekking tot zaken, waarvoor niemand in dit proces terecht staat.

Ik als verdediger in de strafzaak van mijn cliënt, ben dan ook van mening, dat, bij gebreke van een onderbouwde inhoudelijke betwisting van de verklaringen, zoals afgelegd door mijn cliënt als getuige, de waarde en de houdbaarheid van zijn verklaringen zijn gebleken. Dit is uiteraard ook in het belang van mijn cliënt als verdachte in zijn strafzaak, nu uw rechtbank niet gebonden is aan de strafeis van het OM en met voornoemde omstandigheid rekening kan en ook zal moeten houden bij de straftoemeting.

Het pleidooi van Mr. Van Schaik zag er als volgt uit:

Mr. Van Schaik: Eerst zal ik enkele algemene onderwerpen behandelen, zoals de motieven van cliënt, die hebben geleid tot het zichzelf belasten en het belasten van anderen, de aanvallen en aantijgingen van de zijde van de medeverdachten, daaruit voortvloeiend de problematiek rond de door de verdediging van de medeverdachten aangebrachte getuigen als F1 en F3. Daarnaast zal ik de cliënt tenlastegelegde feiten behandelen, te weten de zaken Agenda, Perugia en Oma. Daaruit voortvloeiend zal ik aangeven hoe uw rechtbank om zou moeten gaan met de eerste drie vragen in de zin van artikel 350 Sv. met betrekking tot hetgeen cliënt ten laste is gelegd. Daarna kom ik toe aan de bespreking en de verweren ten aanzien van de strafmaat, waarna ik de vordering benadeelde partij in de zaak Agenda zal bespreken en zal afsluiten met de eindconclusie.

Mr. Van Schaik herhaalde vervolgens de motieven van zijn cliënt om kroongetuige te worden.

Mr. Van Schaik: Cliënt heeft onder meer ter terechtzitting verklaard:

"Ik ben vanaf mijn dertiende jaar al in meer of mindere mate crimineel. Het is het enige leven dat ik ken."


"Het lijkt voor de buitenwereld heel simpel om uit dit milieu te stappen, maar dat is het niet als je er midden in zit. Ik wist zoveel van Jesse dat ik, als ik uit het milieu zou stappen, een los eindje zou worden. Ik wist dat ik dan vroeg of laat zou worden doodgeschoten. Jesse is immers een hele rationele jongen. Als je er midden in zit, is de overweging om er uit te stappen dus niet zo makkelijk.


"Ik draag verantwoordelijkheid voor alle zaken waarbij ik ben betrokken. Ik had in Spanje de mogelijkheid om op een andere manier dan liquidaties geld te verdienen. Toen ik in Spanje was, was Nederland voor mij even ver weg. Totdat ik in de krant over de moord op Van der Bijl las en mij realiseerde dat mijn verblijfin Spanje niet betekende dat ik geen verantwoordelijkheid voor de lijst meer droeg. Ik vond dat ik niet langer kon weglopen voor de verantwoordelijkheid die ik droeg voor de mensen die nog op de lijst stonden om te worden geliquideerd."


"Ik had begrepen dat ik volledige openheid van zaken moest geven als ik tot een deal wilde komen. Dat was wat ik wilde. Ik wilde uit het wereldje. Ik had zicht op veiligheid nodig en kon het me niet permitteren om die in gevaar te brengen door niet alles te vertellen. U vraagt mij of het noodzakelijk was om tot een deal te komen. Nee, ik heb altijd een keuze gehad. Ik had ook voor de criminaliteit kunnen kiezen. Het is een proces. Ik was voorzichtig want ik praatte met justitie. Je denkt na over de betekenis van het sluiten van een deal en komt tot de conclusie dat half werk niet goed genoeg is."


"U merkt op dat ik eerder heb gesproken over mijn verantwoording nemen en schoon schip maken, terwijl ik daar vandaag nog niets over heb gezegd. Dat is wel degelijk ook een motief geweest. In Engeland heb ik daarover veel nagedacht. Het was voor mij een tweestrijd. Aan de ene kant wilde ik schoon schip maken, aan de andere kant wilde ik niet een hoge gevangenisstraf Naarmate mijn terugkeer naar Nederland dichterbij kwam raakte ik er meer van overtuigd dat ik de zaak Houtman waarschijnlijk niet buiten beschouwing kon laten. Ik heb toen bedacht om eerst maar naar Nederland te gaan en dan eens te kijken hoe mijn positie zou zijn. Gaandeweg bedacht ik dat het niet ging werken. Half werk zou niet goed genoeg zijn. Ik was toen ook nog redelijk naïef, ik had er geen idee van wat er allemaal op me af zou komen. "U vraagt mij wat schoon schip maken voor mij betekende. Ik wilde in ieder geval van de bezwaring van mijn betrokkenheid bij de liquidatie van Houtman af Dat is een morele overweging geweest. Het positieve effect van mijn bekentenis heb ik achteraf pas ervaren. Of ik het in het bijzonder moeilijk vind om dingen te bespreken die meer van binnen zitten? Ja dat gaat over mijn persoon. Het is makkelijker om over feiten te vertellen. Maar de dingen zijn zoals ze zijn. Het kwam er op neer dat ik ruzie had met mezelf." 

De raadsman ging uitgebreid in op de door hem zogenoemde 'aanval van medeverdachten'.

Mr. Van Schaik: Deze strafzaak is om nog een andere reden, dan die al eerder zijn genoemd, zeer bijzonder. Namelijk dat in deze strafzaak andere strafrechtelijke onderzoeken een rol hebben gespeeld met betrekking tot zaken, die bij geen van de verdachten in dit proces op de tenlastelegging staan. Ik doel dan onder meer op de zaak Bethlehem.

Door de medeverdachten, die zich in overwegende mate hebben beroepen op hun zwijgrecht, is gekozen voor een strategie, waarbij men niet de verdediging heeft gebaseerd op de weerlegging van de verklaringen van cliënt in de tenlastegelegde zaken zelf, door zelf openheid van zaken te geven, of met alternatieve scenario' s te komen, maar door de aanval op hem te openen door de OM-deal en alles dat door een kroongetuige wordt verklaard, als niet rechtmatig en/of onbetrouwbaar te kwalificeren.

Daarnaast heeft men geprobeerd om een beeld te schetsen van mijn cliënt, als zou hij betrokken zijn bij andere ernstige strafbare feiten, die hij niet heeft toegegeven, of waarover hij zou hebben gelogen, zodat daarmee de OM-deal alsnog als niet rechtmatig zou moeten worden beoordeeld, of zijn verklaringen op grond daarvan als onbetrouwbaar zouden moeten worden gekwalificeerd.

Helaas voor mijn collega's, men is daar niet in geslaagd. Ik moet u zeggen, dat ik onder de indruk ben van de aan de dag gelegde creativiteit bij de uitvoer van deze strategie.

De onderwerpen die de advocaat van La Serpe vervolgens aansneed in zijn pleidooi, waren de volgende:

Daderwetenschap Remmers?
De gewurgde prostituee
Bethlehem
Getuigen: F1 + F3

En de andere getuigen:
Rob de Wit
Herdrik Jan Korterink
Peter 'Peerke' Schoofs
NN1/NN Hollowpoint
Ariën Kaale sr.
Peter R de Vries

Nogal summier kwam Van Schaik terug op de zaken:
AGENDA + PERUGIA + OMA

De raadsman verwees vaak naar het requisitoir van het OM. Bij dupliek mag de raadsman dieper ingaan op deze zaken.

Over de strafmaat

Theoretisch is het mogelijk, volgens Van Schaik dat de rechtbank, op basis van de door collega's gevoerde verweren mogelijk niet zou kunnen toekomen aan een veroordeling en strafoplegging in de zaken van de medeverdachten. Het kan echter niet de bedoeling geweest zijn van de wetgever dat in dat geval zijn cliënt wordt gestraft zonder dat er rekening wordt gehouden met de tussen het OM en zijn cliënt overeengekomen en tussen partijen bestaande OM-deal.

Echter, de wetgever is duidelijk. De rechtbank is niet gebonden aan deze afspraak. Het zou in strijd zijn met elke redelijkheid en billijkheid indien de rechtrbank, na het uitvoerige betoog van het OM in het kader van het requisitoir met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van zijn cliënt, La Serpe een zwaardere straf zou opleggen dan door het OM geëist, temeer nu zonder de verklaringen van zijn cliënt niemand voor de zware feiten, die in dit proces centraal staan, zou zijn vervolgd en/of veroordeeld, ook zijn cliënt zelf niet, aldus Van Schaik.

Mr. Van Schaik: Het is ook cliënt geweest, die, zonder dat er ook maar enige verdenking tegen hem bestond, de stap heeft gezet richting justitie. Nogmaals, aan het begin van mijn pleidooi heb ik aangegeven dat daar zeker niet enkel nobele motieven aan ten grondslag lagen, maar cliënt was wel bereid om zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid te nemen en om te boeten voor een aantal zware strafbare feiten. Cliënt is daarmee zijn leven lang wel een 'los eindje' geworden. Hij zal zijn leven nooit meer zeker zijn. Hij zal tot aan zijn dood altijd over zijn schouder moeten kijken, altijd afhankelijk zijn van beveiliging. Zonder overdrijven, durf ik te stellen dat dit ook een levenslange vrijheidsbeperking oplevert.

Cliënt moet dus niet worden afgerekend op het uiteindelijke procesrechtelijk resultaat in de strafzaken van de medeverdachten, maar op datgene wat door zijn verklaringen bekend is geworden met betrekking tot een zeer groot aantal strafbare feiten en het feit dat deze informatie heeft bijgedragen aan de opsporing, aanhouding en vervolging van verdachten. Hieronder volgt een door cliënt zelf opgesteld overzicht daarvan:
  1. Moord op 2 mensen in Antwerpen, mededader Jesse Remmers, Mohammed (Moppie) Rasnabe en Lesley V. e.a. negers.
  2. Tonnie van Maurik, daders Jesse Remmers en Freek S. e.a.
  3. Moord op 2 Joego's, daders Jesse Remmers, Mohammed Rasnabe en Freek S., bekend als barbecue
  4. Gerrie Bethlehem, daders Jesse Remmers en Richard Ebeli de Rotterdammer.
  5. Arjen Pels, daders Jesse Remmers en Richard Ebeli de Rotterdammer. Opdrachtgever Danny K.
  6. Info over Cor van Hout, en eventuele daders, harde info over waar de helmen zijn gekocht en info over mensen die wetenschap dragen waaruit eventueel aanhoudingen uit kunnen voortvloeien.
  7. Moord op Kees Houtman, daders Jesse Remmers en Peter la Serpe.
  8. Opdrachtgever Kees Houtman. Willem Holleeder en Dino Soerel, met als doorgeefluik Ali Akgün.
  9. Thomas van der Bijl, openheid over voorbereidingshandelingen en pogingen, verricht door Jesse Remmers en Peter la Serpe.
  10. Thomas van der Bijl, info over organisator Fred Ros die mede tot zijn aanhouding in Spanje heeft geleid.
  11. Info over het wapen dat is gebruikt bij de liquidatie van Thomas van der Bijl, denk ik?, weet niet zeker of dit hetzelfde wapen is.
  12. Opdrachtgever moord op Thomas van der Bijl. Willem Holleeder, Dino Soerel, met als doorgeefluik Ali Akgün.
  13. Nog te liquideren man op lijst, Imac, voetbalvoorzitter Türkiyemspor, is alsnog geliquideerd
  14. Nog te liquideren man op lijst, Atilla Önder, Aerdenhout, is inmiddels verhuisd.
  15. Nog te liquideren man op lijst, Abcoude, Leen Bosnie
  16. Info over nog te liquideren neger, privézaak Ali Akgün. (Adjoeba is reeds geliquideerd)
  17. Opdrachtgever van de te liquideren neger, Adjoeba, Ali Akgün
  18. Toedracht dood Richard de Rotterdammer, in Venezulela geliquideerd.
  19. Toedracht afpersing vastgoedman Friedländer, Jesse, Sam, John, Willem Holleeder, Moppie Rasanabe, Pel Friedländer.
  20. Info over Spaanse advocaat, Juan, die met bijna iedereen contact heeft en spilfunctie vervult, kan iedereen vrij krijgen door omkoping, heeft heel veel contacten.
  21. Foto's van Juan en Moppie.
  22. Info over een vriend van Ali Akgün, genaamd Miquel.
  23. Te liquideren man in Spanje, Koos Reuvers.
  24. Heel veel gegevens over Mohammed (Moppie) Rasnabe, o.a. adres gegevens van hem, vrienden en bekenden alsmede de naam van zijn valse paspoort die hebben geleid tot zijn aanhouding, was al 8 jaar op de vlucht.
  25. Tactische info over Jesse die er mijns inziens mede aan hebben bijgedragen dat hij niet uit Marokko is ontsnapt.
  26. Info over Sjaak Burger die mede tot zijn aanhouding hebben geleid.
  27. Info over Sjaak Burger als wapenhandelaar en de wapens die ik gezien heb en over de semtexbom die hij aan het maken was.
  28. Info over de jongen die stashed voor Sjaak, genaamd G.
  29. Het huis waar de bom gemaakt is.
  30. Een loods die door Sjaak gebruikt wordt waar auto's en/of brommers staan
  31. Info over een vriendin van Jesse, Simone T, in Marbella, is ook inval geweest.
  32. Tactische info over adressen waar foto's en andere gegevens te vinden waren.
  33. Info over de ontsnapping van Jesse uit ziekenhuis in Nieuwegein.
  34. Moordaanslag op Engelse neger (Jones)bij het VU ziekenhuis, daders Jesse Remmers en Gilbert Rommy, is mislukt.
  35. Info over de opdrachtgevers van de Engelse neger (Jones) bij VU Ziekenhuis, Mohammed Rasnabe.
  36. Overgedragen formulier van moneytransfer ,Western Union, tussen Simone T. en Jesse Remmers wellicht ten tijde van verklaring van overdracht wapen in Abcoude. Was een Indische man, gezien met litteken in de nek, Jesse.
  37. Veel telefoonnummers van allerlei mensen, criminelen.
  38. Info over man op de lijst van Fred Ros, George van Dijk.
  39. Info over Albanees die de moord op George van Dijk uit moest voeren.
  40. Info over de locatie waar de Kalashnikov en de Glock te vinden zijn, gebruikt bij Kees Houtman.
  41. Tactische info m.b.t. de apparatuur die in het milieu door o.a. ons gebruikt wordt.
  42. Info over geleverde wapens door Gilbert Rommy.
  43. Info over de opdrachtgever van liquidatie in Antwerpse man en vrouw, Henk Rommy.
  44. Opdrachtgever voor moord op Imac, Ali Akgün. (is reeds geliquideerd)
  45. Opdrachtgever nog te liquideren man op lijst , Atilla Önder, Ali Akgün.
  46. Info over betrokkenheid Jesse Remmers en Fred Ros bij de moord op Cor van Hout, waaronder positieve fotoconfrontatie Jesse.
  47. Betrokkenheid Lesley V. bij moord Antwerpen.
  48. Betrokkenheid Gwenette bij voorgenomen moord op Atilla Önder.
  49. Leverancier van patronen Hollowpoint Silver tip.
  50. Leverancier van Glock gebruikt bij Kees Houtman, Sjaak Burger.
  51. Leverancier Kalashnikov gebruikt bij Kees Houtman.
  52. Tijdlijn van alle feiten en omstandigheden.
  53. Kluisverklaringen.
Mr. Van Schaik: Zoals diverse malen door mij in dit pleidooi opgemerkt, is er ongetwijfeld veel op te merken over verschillen in de ontelbare verklaringen van cliënt bij de politie, rechter-commissaris en hier op zitting. Nogmaals dat is wel erg makkelijk, terwijl de medeverdachten vrijwel niets inhoudelijk verklaren. En dus moeten hun raadslieden pleidooien voeren van ongekende omvang, die zeer zeker ingenieus in elkaar steken en waarvoor ik ze ook wil complimenteren. Deze complimenten zijn uiteraard niet bestemd voor het feit dat zij karaktermoord hebben willen plegen op mijn cliënt.

Geachte leden van de rechtbank, meneer de Voorzitter kijkt u door alle knap gecreëerde rookgordijnen heen en u ziet dat de verklaringen van cliënt in overwegende mate wordt ondersteund door bewijs uit andere bron en dat we hier niet maken hebben met een verdachte die al zijn "vriendjes" heeft verraden om er zelf geld en een lagere straf aan over te houden. Er lag immers geen straf in het verschiet voor cliënt, aangezien zonder zijn eigen informatie hij niet in beeld zou zijn gekomen met betrekking tot de tenlastegelegde levensdelicten.

Een door mr. Meijering gegeven voorbeeld, aangaande het gevaar dat schuilt in de kroongetuigeregeling, namelijk dat de getuige een eigen belang heeft bij het belasten van leden van een concurrerende criminele groep, speelt in deze zaak in het geheel niet.

Zijn stelling dat het OM niet conform de wet en de toepasselijke aanwijzing heeft gehandeld door uit te gaan van een oorspronkelijke, volgens Meijering te lage strafeis van 16 jaar gevangenisstraf, is evenzeer onjuist, omdat het OM, enerzijds op basis van het geldende opportuniteitsbeginsel de vrijheid heeft om te kiezen voor welke strafbare feiten cliënt wordt vervolgd. Bij die keuze heeft het OM niet in strijd gehandeld met de geldende beginselen van behoorlijke procesorde. Anderzijds mag het OM bij de keuze voor de oorspronkelijke strafeis wel degelijk omstandigheden betrekken, zoals zij dat heeft gedaan en zoals die ook bij requisitoir naar voren zijn gebracht.

Overigens zal ik bij dupliek, daar waar nodig, nog in gaan op datgene dat Mr. Meijering en Janssen en eventuele andere raadslieden in hun pleidooien naar voren hebben gebracht en nog naar voren zullen brengen, specifiek daar waar het gaat om de rechtmatigheid van de OM-deal en de betrouwbaarheid van de verklaringen van mijn cliënt. Van de zijde van uw rechtbank is mij reeds medegedeeld dat ik daartoe de gelegenheid en ruimte bij dupliek zal krijgen.

Een ander aspect, waarmee de rechtbank rekening heeft te houden bij de strafmaat ·en dat een matigende werking zou moeten hebben op de op te leggen straf, betreft de extreem negatieve media-aandacht voor de persoon van mijn cliënt.

Cliënt is in de schrijvende media extreem vaak negatief en oneerlijk geportretteerd.

Het heeft er soms alle schijn van dat websites als Crimesite, Cammilleri en Bondtehond kritiekloos overnemen, datgene dat door de verdediging van de medeverdachten wordt verwoord. Ten tijde van het voeren van het kort geding tegen Camilleri heb ik van verschillende bronnen vernomen dat de persoon achter deze website nauwe banden heeft met de familie Remmers. Het is duidelijk dat dit proces ook is gevoerd buiten deze rechtszaal, ten einde het publiek, maar ook de rechtbank op die wijze duidelijk te maken dat cliënt een onbetrouwbare verrader en leugenaar zou zijn.

Voorts zijn foto' s van cliënt zeer vaak in de media, gebalkt en ongebalkt vertoond.

Aan deze pleitnota wordt als bijlage 1 gehecht een print van de inmiddels niet meer toegankelijke website holleeder.info. Het betreft een artikel uit De Telegraaf d.d. 9 oktober 2008, dat melding maakt van het feit dat het OM onterecht foto's van cliënt heeft doen verspreiden. In aanvulling daarop wordt overgelegd bijlage 2 bij deze pleitnota, zijnde de vermelding op het internet van de uitspraak d.d. 17 juni 2011 van de voorzieningenrechter te Den Haag. De website Camilleri liet toe dat ongebalkte foto's van cliënt te zien waren. De rechter heeft geoordeeld dat dit onrechtmatig is en dat de ongebalkte foto's moeten worden verwijderd en verwijderd moeten worden gehouden.

Daarnaast wordt nog gewezen op de recente uitingen in de media over de beloning die cliënt zou krijgen (NOS), als ook voor wat betreft het feit dat op dinsdag 5 juni jl. ik als raadsman werd geconfronteerd met een journalist die zei dat cliënt reeds zou zijn vrijgelaten en dat hij dat uit opsporingskringen heeft vernomen (NRC). Met name dit laatste incident, maakt dat cliënt, hoewel hij gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht, geen vertrouwen heeft in de veiligheidsmaatregelen met betrekking tot zijn vervoer van en naar de bunker, hier vandaag niet is.

Door dit alles is getracht de rechtbank te beïnvloeden en is de veiligheid nu en in de toekomst van cliënt negatief beïnvloed. Dit dient een matigende werking ten aanzien van de straftoemeting te hebben.

Detentie-omstandigheden.
Er is geen sprake geweest van een leefgemeenschap, ten gevolge waarvan cliënt in isolement moest luchten, eten, recreëren en sporten. Door deze omstandigheden verbleef cliënt bijna 20 uur per dag op zijn cel. Er is sprake geweest van fysieke en mentale isolatie. Hij kon daardoor nagenoeg geen enkel privé contact onderhouden met familie of advocaten, zonder dat TGB kennis kon nemen van de inhoud van deze gesprekken. Gedurende meerdere jaren is al het telefoonverkeer met zijn raadslieden getapt. Gelet op het feit dat cliënt zichzelf heeft gemeld, is het meer dan wrang, dat hij niet de bron van dreiging is, maar dat hij wel in volle omvang met de gevolgen daarvan is en nog steeds wordt geconfronteerd.

Hoewel ik geen kennis heb van de verblijfplaats van cliënt, weet ik wel dat er nog steeds sprake is van een geïsoleerd leven en dat dat altijd zo zal blijven. Cliënt zal, verstoken van familie en dierbaren, zich altijd bewust zijn van het feit dat mensen naar hem op zoek zijn om hem het zwijgen op te leggen. Het beeld dat in de media wordt geschetst dat cliënt in een paradijselijke omgeving zijn beloning opstrijkt, terwijl hij betrokken is bij moord, is dus absoluut onterecht. Nogmaals als enige verdachte in dit proces heeft cliënt op dit moment al levenslang.

*

Gelet op het vorenstaande, verzoekt Mr. Van Schaik de rechtbank La Serpe vrij te spreken van het onder punt 2 (AGENDA - zaak Kees Houtman) tenlastegelegde vrij te spreken.

Ook als de rechtbank AGENDA wél bewezen acht en rekening houdende met alle feiten en omstandigheden zoals naar voren gebracht, vraagt de raadsman een maximale gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 8 jaar aan La Serpe.

Tot slot ging Van Schaik in op de vordering benadeelde partij: Van Maria Houtman en kinderen. De advocaat vraagt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.

Reden: (kort samengevat)
Van Schaik: Cliënt is degene die naar de politie is gestapt en die zichzelf heeft belast, alsook anderen heeft belast, teneinde een bijdrage te leveren aan de oplossing van dit levensdelict. Het zou pertinent in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid als cliënt vervolgens de enige is die financieel verantwoordelijk wordt gehouden voor de gevolgen van de nabestaanden van dit levensdelict.

Tot zover de samenvatting van Mr.Van Schaik's pleidooi.

Maandag verder met het pleidooi van Mr. Nico Meijering.

Bondtehond

woensdag 4 juli 2012

'De overeenkomst met La Serpe is de rode draad die door het proces loopt'

In de Bunker-rechtbank te Osdorp vond maandag het pleidooi plaats van Mr. Sander Janssen. De raadsman van Jesse Remmers, vermeend hitman en verdacht van zeven liquidaties in de onderwereld, ging in een vlammend betoog vooral in op de (on)rechtmatigheid van de kroongetuige-overeenkomst die is gesloten met kroongetuige Peter La Serpe. Dinsdagmiddag, na het tweede deel van Mr. Janssen, pleitte ook zijn confrère Mr. Robert Malewicz, de advocaat die Mr. Paul Waarts vorig jaar verving. Vele deeldossiers, zo niet alle kwamen meer inhoudelijk aan de orde.


Jesse Remmers is een van de hoofdverdachten tegen wie tevens levenslang is geëist, dus ook dit pleidooi beloofde een interessant betoog te worden. Reeds jarenlang procederen ging vooraf aan dit moment waarop de raadslieden van Remmers eindelijk hun visie integraal aan de rechtbank konden voorleggen.

Mr. Sander Janssen was weer lekker op dreef en droeg zijn pleidooi voor in het voor de raadsman kenmerkende vlotte tempo. Hij vroeg of de rechters hem zonodig wilden afremmen indien hij wat moeilijk te volgen zou zijn vanwege die snelheid. Hij wilde nl graag dat de rechters het pleidooi goed zouden kunnen volgen, merkte hij op. Dat bleek echter slechts één keer nodig te zijn gedurende de afgelopen twee dagen.

Ook maandag waren er weer maar twee verdachten aanwezig, vanzelfsprekend cliënt Jesse Remmers en ditmaal op de plek waar Remmers normaal zit, had Dino Soerel plaats genomen om het pleidooi aandachtig te volgen. Confrère Mr. Robert Malewicz en enkele andere kantoorgenoten keken de eerste uren mee met de verrichtingen van Mr. Janssen.

Jongste Rechter opende de zitting: Goedemorgen, mijnheer Janssen en mijnheer Remmers. U gaat de niet-ontvankelijkheid bepleiten, hadden wij begrepen?

Mr. Sander Janssen: Goedemorgen Edelachtbare, ik ga vandaag inderdaad in delen de niet-ontvankelijkheid bepleiten. In het eerste deel zal ik ingaan op de totstandkoming van de kroongetuigedeal met La Serpe. In het tweede deel ga ik in op de wettelijke bepalingen, daarna behandel ik de getuigenbescherming en de rechtmatigheid van de overeenkomst met La Serpe. De overeenkomst is de rode draad die door het proces loopt. Vooral de niet-ontvankelijkheid zal ik vandaag behandelen. Ik begin met de feitelijke gang van zaken.

Om u een indruk te geven, het pleidooi van Mr. Janssen was als volgt opgebouwd: Lees HIER

Zoals reeds aangegeven in eerdere verslagen zou Mr. Sander Janssen de wet- en regelgeving rondom de kroongetuigenregeling uitgebreid aan de orde stellen. Volgens de verdediging is er 'een draak van een wet aangenomen' en ging daar diep op in. Op briljante wijze hield Janssen het Openbaar Ministerie op momenten een spiegel voor en wees de rechtbank op de vele gebeurtenissen tijdens dit grootste liquidatieproces met de codenaam 'Passage' ooit in Nederland waarbij de verdediging op achterstand zou zijn gezet.

Mr. Janssen: Het is ironisch dat het Openbaar Ministerie hetzelfde verwijt aan de verdediging maakt waar het de stukken van overtuiging rondom F3 betreft. Er is al eerder opgemerkt dat deze zaak alleen al uniek is door de vele gespiegelde standpunten die er zijn geweest, spiegels waarvan het Openbaar Ministerie zich maar niet bewust lijkt te zijn. Ik kom daar op terug.

Er op terugkomen deed de raadsman dinsdag. En hoe... Mr. Janssen liet alle incidenten de revue nog eens passeren en zette tegenover elk incident waarbij het OM bijvoorbeeld onderzoekswensen afwees, een moment waartoe het officieren van justitie die mogelijkheden tot onderzoek wél hadden. Janssen hield het OM zo keer op keer een spiegel voor. Zoals het geval met getuige Q5 waarbij men zichzelf juist zeer ruime criterium toewees, terwijl men de verdediging met de F-getuigen juist weinig tot geen ruimte leek te gunnen.

Mr. Janssen: Het OM kan maar niet accepteren dat het middel Anonieme Bedreigde Getuige ingezet wordt tégen het OM.

Met name de perikelen rond de zaak Bethlehem en de zogenaamde F-getuigen die over die zaak verklaringen aflegden, maar ook de kwestie Kaale kwamen maandag en dinsdag uitvoerig aan de orde. In het kader van het (niet) aanleveren van de benodigde informatie aan de rechter-commissaris kon dit aspect maandag volgens Janssen op momenten reeds niet onbenoemd blijven. Dinsdag ging de raadsman daar echter pas heel uitvoerig op in.

Dat het OM met twee maten meet, is volgens Mr. Janssen al wel duidelijk geworden tijdens Passage. Echter niet te vatten vindt Janssen het feit dat er reeds in 2006 uit afgelegde verklaringen bij de CIE van getuigen F1 en F3 is gebleken dat er informatie beschikbaar was dat La Serpe waarschijnlijk nog een moord zou hebben gepleegd in een loods en dat er een ring zou zijn zoekgeraakt met het wegwerken van het lichaam. Er is niets mee gedaan. Waarom niet? Er is niet gezegd door de CIE: Hier moet even een pas op de plaats plaatsvinden en eerst onderzoek naar gedaan worden. Hoe kan het dat die informatie niet is gebruikt? De CIE had gewoon informatie moeten inwinnen, aldus Janssen.

Mr. Janssen: Nu is het weggezakt tijdens het proces. Pas toen de F-getuigen zelf iets zeiden kwam de F-procedure en ook toen is er niets gezegd. Janssen kan zich niet aan de indruk ontrekken dat men zich heeft willen indekken bij het OM. Er is gezegd: 'Als de informatie net heel specifiek is, komt het niet naar boven als je er naar zoekt'. Dit kan ik bijna niet geloven. Het is niet te vatten. Dit is waanzinnig belangrijk. Dit móet in het dossier.

De volgende kwesties diepte de raadsman minitueus uit en wees de rechtbank op een hele reeks aanknopingspunten die erop wijzen dat het OM in strijd met de beginselen van een goede procesorde heeft gehandeld.

De kwestie Bethlehem + getuigen F1 en F3 (afgezet tegen Q5), Getuige Peter 'Peerke' Schoofs, Getuige Rob de W., de kwestie Kaale en getuige Harry W.

Deelzaken Tanta, Opa, Cobra (respectievelijk de Barbecue-, Van Maurik-, Antwerpen- liquidaties) kwamen 's middags aan de orde in het pleidooi van Mr. Robert Malewicz, de tweede advocaat van Jesse Remmers. De raadsman ging gedetaileerd in op de vermeende bewijzen van het OM en zette daar vraagtekens bij, zette daar alternatieven tegenover en vroeg in vele gevallen bewijsuitsluiting. Conclusie telkens: Vrijspraak dient te volgen.

Een grappig moment deed zich voor in de middag. Ik kon zo gauw niemand ontdekken zonder lach op zijn/haar gezicht. Mr. Malewicz was net aan het einde van zijn bespreking van de voornoemde drie deeldossiers.

Mr. Malewicz: Dit is in een notendop het verhaal. Nou ja, notendop... Dit is de kern van het verhaal.
Jesse Remmers boog zich vervolgens iets voorover richting de raadsman en zei iets onhoorbaars voor iedereen.
Mr. Malewicz reageerde daarop met: 'Uh...hehehe... ja inderdaad. Mijn cliënt zegt: We hebben wel hele grote noten in onze doppen'.
Daarop schoot iedere aanwezige in de rechtszaal, incluis de rechters, officieren en aanwezigen op de tribune even in de lach.

Jesse bleek wel vaker de lachers op z'n hand te krijgen. Aan humor ontbreekt het de veertiger niet. Hij was wel vaak zwijgzaam op aanraden van zijn raadslieden, en dat leek gezien de omstandigheden en als ontkennende verdachte ook wel raadzaam, maar als hij iets zei, viel er regelmatig wat te lachen

Over zwijgen gesproken. In Marokko heeft Jesse onder erbarmelijke omstandigheden vastgezeten en mocht van de Marokkaanse gevangenisdirectie in de 14 dagen dat zijn voormalige en inmiddels overleden advocaat Mr. Gerard Hamer (R.I.P) probeerde toegang te krijgen tot zijn cliënt niet spreken met Jesse Remmers.

Later bleek dat Jesse constant geïsoleerd in beperkingen te zitten. Er was informatie binnengekomen bij de CIE dat hij zou willen ontsnappen. Ze zetten overal spionnetjes neer in de gevangenis. Niemand mocht met hem praten. Alles verliep via een luikje. Zelfs zijn haar werd geknipt via een luikje. Wie wel met hem praatte werd geslagen.

Volgens de verdediging valt dit onder een schending van Art.3 EVRM. Het OM had moeten uitzoeken of er mogelijkheden tot maatregelen waren die minder rigoureus waren. Verder heeft Jesse onder deze omstandigheden bepaalde verklaringen afgelegd waarvan de verdediging nu zegt dat deze dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Ook volgens de jurisprudentie.

De volgende passage vond ik ook wel tekenend voor het pleidooi van de verdediging.

Mr. Janssen richting de rechtbank: Het OM moet niet als één procespartij proberen een verdachte te veroordelen. Nee! Het OM moet zicht houden op het geheel en u helpen bij de veroordeling. Dit is op zich al een vrij ingewikkelde opgave. Een deal met een kroongetuige maakt de taak van het OM nog ingewikkelder. Een kroongetuige trekt aan het OM wanneer hem/haar iets niet zint en reageert daar dan op. Dan komt het OM in een bijna schizofrene positie, men moet de zaak overeind houden én men moet veroordelen. Er wordt magistratelijkheid verreist van het OM en dat is bijna niet op te brengen...

*

Mr. Janssen pleitte inderdaad supersnel afgelopen dagen, maar was wel goed te volgen. Gelukkig stelde Janssen, net als de meeste raadslieden, wel een korte samenvatting van zijn eindconclusies ter beschikking. (zie artikel hieronder, die samenvatting aangevuld met tekst die ik kon noteren) Mr. Malewicz pleitte weer wat rustiger...

De conclusie is dat de verdediging niet-ontvankelijkheid bepleit.

De conclusies: leest u HIER  (of beneden)

Volgende week donderdag wordt het pleidooi van Malewicz afgerond. Hij was bezig met 'Indiana', maar de rechters wilden zich strak aan dit schema houden. Dus 17:00 stoppen en volgende week verder. Dan komen onder meer de deeldossiers 'Agenda' en 'Perugia' nog aan de orde. Mr. Janssen gaf aan een powerpointpresentatie te gaan geven.

Donderdag a.s. komt Mr. Jan Peter van Schaik pleiten voor zijn cliënt Peter La Serpe. Ook interessant.

Zal kroongetuige Peter La Serpe komen opdagen? (denk het niet)

Bondtehond

'Het OM dient in de zaak van de heer Remmers niet-ontvankelijk te worden verklaard'

De verdediging van Jesse Remmers vraagt de rechtbank zeer belangrijke beslissingen te nemen. Afgelopen jaren heeft Bondtehond reeds vele dialogen tussen de verschillende procespartijen, getuigenverhoren en vele incidenten, verzoeken, tussenbeslissingen, uitspraken en andere teksten weergeven over meer dan 160 zittingen op evenzoveel procesdagen, soms letterlijk. Om niet teveel in herhaling te vallen, beperk ik me nu tot een samenvatting van de belangrijkste conclusies van de verdediging.



Mr. Sander Janssen is zojuist aangeland bij het belang van de door de rechtbank te nemen beslissingen:

Zitting Maandag 2 juli:
Mr. Sander Janssen:
Het belang van die beslissingen kan dan ook nauwelijks onderschat worden, niet alleen in deze omvangrijke zaak Passage zelf maar voor alle aanhangige en toekomstige strafzaken waarin sprake is van toezeggingen aan getuigen. Ik verzoek Uw Rechtbank dan ook voorafgaand aan de toetsing van de feiten en omstandigheden met betrekking tot de getuige la Serpe nadrukkelijk beslissingen te nemen op de navolgende punten:

- De reikwijdte van de wettelijke regeling waar het het doen van toezeggingen betreft, en te oordelen dat de wetgever blijkens die wettelijke regeling en de wetshistorie die reikwijdte zeer nadrukkelijk heeft willen beperken tot het uitsluitend mogen aanbieden van strafvermindering;

- Te oordelen dat het beroep op het opportuniteitsbeginsel waar dit verdergaande bevoegdheden voor het Openbaar Ministerie creërt dan waarin die wettelijke regeling voorziet en heeft willen voorzien, mede gezien hetgeen daarover eveneens in de beide Kamers is gezegd, een onjuiste uitleg geeft van de verhouding tussen dat opportuniteitsbeginsel en de wettelijke regeling van artikel 226g e.v. Sv

- Te bevestigen dat er sprake is van toezeggingen als bedoeld in de wettelijke regeling wanneer er afspraken zijn gemaakt die min of meer scherp omschreven c.q. helder en hard zijn en die bij de getuige concrete verwachtingen hebben opgewekt, en dat de (zeer) beperkte en formalistische uitleg van dat begrip zoals het Openbaar Ministerie deze voorstaat niet overeenkomstig het recht is;

- Te beslissen dat de Aanwijzing van het College van Procureurs-Generaal het Openbaar Ministerie weliswaar bindt op grond van het vertrouwensbeginsel, maar de inhoud van die aanwijzing andere partijen en in het bijzonder de rechter niet beperkt of inkadert om de gedane toezeggingen ten volle te toetsen;

- Te bepalen dat de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strijd is met de wet waar deze het Openbaar Ministerie meer bevoegdheden toekent dan de door de wetgever toegekende toezegging van strafvermindering, en de Aanwijzing op die punten dus onverbindend is, althans buiten die toetsing buiten beschouwing dient te blijven;

- Te oordelen dat de hierna te trekken conclusie ten aanzien van (het beeld van de wetgever van) getuigenbescherming juist is, te weten dat de wetgever bij het behandelen en aannemen van de Wet toezeggingen aan getuigen getuigenbescherming aldus heeft opgevat, dat de Staat 'slechts' zorg zou dragen voor beveiliging van een persoon die gevaar liep, dat de wetgever het doen van toezeggingen over de wijze van getuigenbescherming door een zogenaamd af te scheiden onderdeel van het Openbaar Ministerie, laat staan het doen van zeer verregaande financiële toezeggingen, nooit onder ogen heeft gezien, daar met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet mee akkoord zou zijn gegaan, en daar in ieder geval geen wettelijke grondslag voor heeft gecreëerd.

De toetsing van de aan de heer La Serpe gedane toezeggingen zal aan de hand van die deelbeslissingen moeten plaatshebben en zal er toe moeten leiden dat alle toezeggingen die verder gaan dan de toezegging van strafvermindering, als onrechtmatig moeten worden aangemerkt.

Voordat die toetsing van de handelingswijze van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de getuige La Serpe kan plaatshebben, zal tot slot nog moeten worden gekeken naar de zo veel besproken problematiek van de getuigenbescherming, een problematiek die in het gehele requisitoir van het Openbaar Ministerie op onbegrijpelijke wijze in het geheel niet aan bod komt.

Later op de dag:

Mr. Sander Janssen: Al deze vragen zullen Uw Rechtbank door het hoofd gaan op het moment dat zich over de strafoplegging van de heer La Serpe buigt, en natuurlijk wordt u als gevolg daarvan in uw straftoemetingsvrijheid aangetast.

In ieder geval is duidelijk dat aan La Serpe op enig moment in de afgelopen jaren de belofte is gedaan dat hij na het uitzitten van zijn netto-straf in vrijheid zou worden gesteld, welke belofte slechts gedaan kon worden wanneer het Openbaar Ministerie reeds voor ogen had om dat buiten Uw Rechtbank om te gaan doen. De heer La Serpe is daar blijkens zijn eigen uitlatingen ook steeds vanuit gegaan, en gesteld kan dus worden dat de belofte voor hem voldoende helder omschreven en hard was en bij hem concrete verwachtingen heeft opgewekt. Daarmee is het Openbaar Ministerie verregaand getreden buiten diens eigen bevoegdheden en is aan La Serpe een ontoelaatbare toezegging gedaan, welke ontoelaatbare toezegging bovendien reeds is geëffectueerd nog voordat Uw Rechtbank over die toezegging, over de overeenkomst met de heer La Serpe in het algemeen en over de rol die de heer La Serpe bij de hem ten laste gelegde feiten heeft gespeeld als geheel, een oordeel heeft kunnen geven.

Conclusie materiële toetsing
Ik concludeer, dat ten aanzien van de strafvermindering, de inhoud van de tenlastelegging, het niet opsporen of vervolgen van strafbare feiten, het afzien van het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel, het begunstigen van anderen dan de getuige, het doen van concrete mededelingen over de getuigenbeschermingsmaatregelen, het geven van een zeer aanzienlijke financiële beloning, en het beloven dat hij voorafgaand aan het oordeel van Uw Rechtbank in vrijheid zou worden gesteld, sprake is geweest van ontoelaatbare toezeggingen, waarbij het Openbaar Ministerie op alle mogelijke fronten de wettelijke regeling welke zoals uitvoerig betoogd uitsluitend wenste te voorzien in de vermindering van de strafeis, met voeten heeft getreden.

Bovendien: waarom zijn al die onderhandelingen en gesprekken met la Serpe eigenlijk opgenomen? Dat moet toch zijn om achteraf, wanneer er discussie ontstaat over wat daar wel of niet gezegd zou zijn en door wie, onomstotelijk te kunnen aantonen hoe het zit? Waarom zou het Openbaar Ministerie dan toch blijven weigeren die opnamen aan de rechter-commissaris te overhandigen, zodat die waarheid vastgesteld kan worden?

Voor zo ver het Openbaar Ministerie hier het sleetse veiligheidsargument tegen in zou willen brengen kan dat allang niet meer overtuigen. Nu niet alleen medewerkers van het Openbaar Ministerie maar ook rechters nog wel eens te vertrouwen zijn, werd dat aspect werd door de inzet van de Rechter-Commissaris voldoende afgedekt.

Bovendien is uit de stukken waarvan te lange leste door Uw Rechtbank is bepaald dat deze wel openbaar moesten worden keer op keer gebleken dat dit veiligheidsargument als een gelegenheidsargument moet worden aangemerkt nu van daadwerkelijke veiligheidsrisico's geen enkele keer sprake was. Herinnert u zich bijvoorbeeld de uitvoerige discussie over de kluisverklaringen 1 en 2, welke kluisverklaringen zo slecht leesbaar zouden zijn en zo doorspekt zouden zijn met opmerkingen aangaande getuigenbescherming, dit terwijl daar na openbaarmaking van die kluisverklaringen helemaal niets van is gebleken.

De enige mogelijke conclusie is dat die opnamen het gelijk van het Openbaar Ministerie niet kunnen aantonen en dat dus moet worden aangenomen dat hetgeen La Serpe in de loop der jaren hierover heeft gezegd, juist is. Verder kan niet anders dan geconcludeerd worden dat het Openbaar Ministerie door deze opnamen achter te houden en keer op keer te weigeren daarin inzicht te verstrekken, actief de waarheidsvinding bemoeilijkt en de rechtsgang belemmert. Opnieuw grote woorden, ik realiseer mij dat, maar opnieuw kan ik niet anders dan constateren dat het zo is.


Van enige introspectie aan de zijde van het Openbaar Ministerie is (ook) op dit punt geen sprake. In het requisitoir wordt met name aangegeven dat men maar weinig waardering kon opbrengen voor het feit dat Uw Rechtbank op een aantal punten nader geïnformeerd wenste te worden, informatie nota bene die er vanaf het begin al zou moeten zijn. Sterker nog: het Openbaar Ministerie benadrukt dat de "vergaande opening van zaken die in Passage moest worden gegeven, geen maatstaf voor toekomstige zaken moet zijn."

Voor zover er hoop zou zijn dat het Openbaar Ministerie naar aanleiding van deze zaak zou hebben geleerd dat er in de toekomst juist transparanter en zorgvuldiger gehandeld zou moeten worden, moet die hoop als ijdel worden aangemerkt. Dat is gezien de ernst van de zaak uiterst verontrustend.

Los van de zware sanctie die blijkens de parlementaire stukken naar het oordeel van de wetgever op het niet volledig voorlichten van de rechtbank over de met een getuige gemaakte afspraken zou moeten worden gesteld, zal duidelijk zijn dat het onjuist en misleidend informeren van de rechter in zijn algemeenheid als een zware schending van de beginselen van een behoorlijke proces orde moet worden aangemerkt, nu daarmee de integriteit van de opsporing en van het strafproces als geheel in het geding is.

Voordat ik kom te spreken over de consequentie van deze materiële en formele schendingen van het wettelijk kader dient echter allereerst nog te worden gekeken naar de eisen van zorgvuldigheid die blijkens de bovenstaande wetshistorie in geval van een overeenkomst met een getuige aan het Openbaar Ministerie moeten worden gesteld.

Zorgvuldigheid
Ook voor die eisen van zorgvuldigheid geldt weer dat deze een grote mate van overlap vertonen met in ieder geval de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, maar ook met de eisen van transparantie en verantwoording. Immers, wanneer niet proportioneel en niet subsidiair wordt gehandeld, en wanneer de eisen van transparantie en verantwoording geweld worden aangedaan, dan heeft dat zijn weerslag op de zorgvuldigheid van het handelen van het Openbaar Ministerie. Zo bezien kan die zorgvuldigheideis eerder als een kapstok gezien kunnen worden waaraan de diverse aan het handelen van het Openbaar Ministerie te stellen voorwaarden en eisen kunnen worden opgehangen.

Ondanks dat in de wetshistorie ten aanzien van toezeggingen aan getuigen dit vereiste van zorgvuldigheid een specifieke en prominente rol speelt, kiest de verdediging er voor dit hierna als een aparte categorie te bespreken en in een breder verband te trekken naar de wijze van opereren van het Openbaar Ministerie in dit onderzoek Passage als geheel.

Daarbij heeft ook een rol gespeeld, dat het gezien de verschillende gedaantes waarin het Openbaar Ministerie in dit onderzoek een rol speelt (het Zaaks-OM, het TGB-OM, het CIE-OM, het College van Procureurs-Generaal) niet doenlijk is dit alles geheel uit elkaar te trekken, nu de verschillende onderdelen van het Openbaar Ministerie met elkaar in contact staan, op elkaar reageren en namens elkaar mededelingen doen, en de verschillende verschijningsvormen van het Openbaar Ministerie ook regelmatig in één en dezelfde persoon worden gecombineerd.

Wat betreft de zorgvuldigheid van het handelen van de specifieke bij de overeenkomst met La Serpe betrokken onderdelen van het Openbaar Ministerie zal uit al het voorgaande duidelijk zijn dat van voldoende zorgvuldig handelen van al die onderdelen van het Openbaar Ministerie geen sprake is geweest. Bovendien heeft de overeenkomst met La Serpe en de vervolging van de verschillende verdachten die daaruit is voortgekomen, het Openbaar Ministerie en met name het Zaaks-OM gebracht tot een groot aantal standpunten en uitlatingen over de in dit onderzoek te verrichten onderzoekshandelingen, over de rol van de diverse bij de zaak betrokken magistraten, over de rol van de verdediging, etcetera, die onjuist, onvolledig of het Openbaar Ministerie onwaardig waren.

In het tweede deel van het ontvankelijkheidsverweer zoals dat morgen zal worden besproken zal met name dat optreden van het Zaaks-OM centraal staan, maar gezien het voorgaande zullen daar waar nodig ook andere onderdelen van het Openbaar Ministerie nog de revue passeren. Uiteindelijk zal Uw Rechtbank natuurlijk een oordeel moeten gaan geven over het functioneren van het Openbaar Ministerie als geheel, oftewel over het ene en ondeelbare Openbaar Ministerie zoals dat tot voor kort leek te bestaan en zoals dat in de visie van de verdediging nog altijd de uiteindelijke verantwoording voor de opsporingen de vervolging als geheel dient te dragen.

Ten behoeve van die toets dient tot slot nog te worden stilgestaan bij het kader dat Uw Rechtbank dient te hanteren en voor een deel al gehanteerd heeft. Het gaat dan om de toepasselijkheid van het juridisch kader van artikel 359a Sv en de voorhanden jurisprudentie. Met het oog op de omvang van dit betoog zal echter ook dat deel morgen worden behandeld en kom ik thans tot een eerste voorlopige conclusie.

Conclusie: Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Mr. Sander Janssen:
Zoals door het Openbaar Ministerie bij aanvang van diens requisitoir is gesteld, is dit bepaald geen alledaagse zaak. Dat geldt naar het oordeel van de verdediging niet in het minst ook voor de veelomvattendheid van het door Uw Rechtbank te geven oordeel over de handelingswijze van het Openbaar Ministerie als geheel. In deze zaak doet zich immers het volstrekt unieke geval voor, dat het Openbaar Ministerie in al diens verschijningsvormen en taakuitvoeringen in een periode van meerdere jaren consequent buiten de voor die verschijningsvorm geldende kaders is getreden, hetgeen is geculmineerd in de overeenkomst van La Serpe welke op alle mogelijke terreinen en op alle mogelijke manieren de daartoe geldende wet-en regelgeving heeft geschonden:

- Allereerst is er zoals uitvoerig aangetoond de top van het Openbaar Ministerie, het College van Procureurs-Generaal, welke willens en wetens in diens Aanwijzing is afgeweken van de nadrukkelijke beslissingen van de wetgever waar het de aan een getuige toe te zeggen gunsten betrof, en die aldus zoals door de inmiddels demissionaire Minister van Buitenlandse Zaken Rosenthal voorspeld, aan de haal is gegaan met de strikte wettelijke regeling zoals die door de wetgever was vastgesteld.

- Vervolgens is er de CIE-Officier van Justitie De Haas, die ironisch genoeg en wellicht niet geheel toevallig inmiddels een hoge functie bekleedt bij datzelfde College van Procureurs-Generaal, die een dubbele pet op heeft gehad bij de onderhandelingen met La Serpe en aan La Serpe diverse toezeggingen heeft gedaan op zowel het gebied van de OM-deal als op het gebied van de getuigenbescherming, waarbij de nadrukkelijke en bewuste keuze is gemaakt het grootste deel van die toezeggingen binnen die getuigenbeschermings- overeenkomst onder te brengen teneinde deze aan het zicht van de verdediging én Uw Rechtbank te onttrekken. Verder is in strijd met de eigen Aanwijzing toegezegd af te zullen zien van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en is in strijd met diezelfde Aanwijzing en de aanbevelingen van de werkgroep Plooy met La Serpe afgesproken dat La Serpe niet de waarheid hoefde te vertellen omtrent de rol van Holle eder bij de liquidaties.

- De omvang van de gemaakte afspraken en gedane toezeggingen is vervolgens in strijd met de bedoeling van de wetgever niet aan de Rechter-Commissaris voorgelegd, en er is tegen de klippen op getracht relevante informatie voor de door Uw Rechtbank te nemen beslissingen bij u weg te houden, waarbij op een zodanige wijze is geopereerd dat de informatievoorziening als misleidend kan worden aangemerkt.

- Datzelfde Openbaar Ministerie heeft in diens verschijningsvorm van het Team Getuigenbescherming én van het College van Procureurs-Generaal, regelmatig in de hybride verschijningsvorm van de heer de Haas, in 2008 en 2009 opnieuw onderhandeld met de heer La Serpe, waarbij de aanvankelijk gemaakte afspraken geheel zijn verlaten en compleet nieuwe afspraken zijn gemaakt. Ook hier is tot het uiterste getracht dit deel van de afspraken met La Serpe geheim te houden en zoals uitvoerig betoogd is ook de informatievoorziening die in dat kader heeft plaatsgehad, bezien in de tijd en de context van hetgeen ten tijde van die informatievoorziening bekend was en door La Serpe gesteld werd, niet anders dan misleidend is aan te merken. Over de redenen dat de Staat heeft gemeend van die voorwaarden uit de intentieovereenkomsten te moeten afwijken, is geen nadere informatie gekomen, en ook over de kaders van het College van Procureurs-Generaal die daarbij gebruikt zouden zijn, welke kaders volgens het Openbaar Ministerie bepalend zijn voor de rechtmatigheid van de met la Serpe gemaakte afspraken, is geen informatie verschaft.

- Gezien hetgeen bekend is geworden over de overeenkomst op hoofdlijnen van juni 2009, welke in lijn met die kaders zou zijn, moet mede gezien hetgeen uit de wetsgeschiedenis is op te maken over het beeld dat de wetgever had bij het getuigenbeschermingsprogramma, geconstateerd worden dat verregaand is afgeweken van hetgeen die wetgever voor ogen heeft gestaan en van hetgeen tot aan deze zaak als een gebruikelijke werkwijze van getuigenbescherming moet worden aangemerkt, waarmee er zowel maatschappelijk als civielrechtelijk als strafrechtelijk sprake is van een verkapte beloning aan de heer La Serpe voor de door hem afgelegde verklaringen.

- Bij de CIE was ten tijde van die toetsing bij de RechterCommissaris reeds informatie voorhanden waarin door een evident belangrijke bron gesteld werd dat La Serpe niet de waarheid had gesproken over twee andere levensdelicten, welke informatie niet alleen niet aan de RechterCommissaris is voorgelegd maar geheel buiten de procedure is gebleven. Verder onderzoek naar die informatie heeft pas plaatsgehad nadat door de verdediging aangebrachte getuigen diezelfde informatie verstrekten, tegen welke getuigen het Openbaar Ministerie zich met alle mogelijke middelen hevig heeft verzet. Als gevolg daarvan heeft de Rechter-Commissaris, met name op het gebied van de proportionaliteit van de overeenkomst maar ook over de in het kader van die overeenkomst gedane toezeggingen, geen geïnformeerde en volledige beslissing kunnen nemen.

- Het zaaks-OM heeft zich vervolgens als spreekbuis van de andere partijen laten gebruiken en heeft met grote en naar achteraf herhaaldelijk is gebleken onterechte stelligheid informatie ingebracht, die op zijn best onvolledig en op zijn slechtst eenvoudig onjuist was, op grond van welke onvolledige dan wel onjuiste informatie diverse beslissingen door Uw Rechtbank zijn genomen. Daarnaast heeft dat zaaks-OM de magistratelijke rol die deze geacht wordt binnen de strafprocedure te spelen, in de loop van dit proces uit het oog verloren en heeft op diverse wijzen te kennen gegeven slechts als doel te hebben de onrechtmatige overeenkomst met La Serpe overeind te houden en de verdachten in dit proces coûte que coûte veroordeeld te krijgen.

- Tot slot maar zeker niet in het minst zijn er aan La Serpe bij het komen tot diens overeenkomst een groot aantal (andere) toezeggingen gedaan die in strijd zijn met de wet en met de eigen Aanwijzing, en is van de door de wetgever zo gewenste transparantie en verantwoording helemaal niets terecht gekomen, anders dan die transparantie die door Uw Rechtbank letterlijk is afgedwongen. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij in diens diverse verschijningsvormen telkens te kennen gegeven nauwelijks begrip te kunnen opbrengen voor die beslissingen en heeft daar slechts met grote tegenzin aan voldaan, met als klap op de vuurpijl de vrijlating van de heer la Serpe voorafgaand aan door Uw Rechtbank te nemen beslissingen en in strijd met daarover nadrukkelijk gedane beloftes.

De lessen van Van Traa die ten grondslag hebben gelegen aan de noodzaak om de toepassing van vergaande bevoegdheden waaronder het uiterst precaire middel van de overeenkomst met een crimineel van een wettelijke grondslag te voorzien, is door de maatschappij, de politiek en met name dit Openbaar Ministerie al zeer geruime tijd uit het oog verloren. Die les luidde in de kern dat het opsporingsapparaat niét inherent integer is. Dat het Openbaar Ministerie niét uit zichzelf binnen de grenzen van de rechtstaat blijft, maar die grenzen opgelegd moet krijgen door de wetgever en die grenzen bewaakt moeten worden door de onafhankelijke rechter. Dat een opsporingsapparaat dat buiten de wet en buiten rechterlijk toezicht wordt geplaatst zichzelf boven de wet gaat achten en daar naar gaat handelen. Dat de bekende Lord Acton gelijk had toen hij zijn meest beroemde stelling opschreef: "Power corrupts; absolute power corrupts absolutely." Eigenlijk "Power tends to corrupt, and absolute power corrupts absolutely." John Emerich Edward Dalberg Acton, first Baron Acton (1834-1902), zei Mr. Janssen erbij.

Als instituut is dat Openbaar Ministerie in de loop der jaren alleen maar machtiger geworden, heeft een steeds grotere hoeveelheid bevoegdheden gekregen, en is steeds minder genegen zich te onderwerpen aan welke controle of toetsing van buitenaf dan ook. Deze zaak heeft bewezen waar dat toe leidt: een op eigen houtje opererend omvangrijk en machtig apparaat, dat zich bereid heeft getoond ten behoeve van de strijd tegen de haast spreekwoordelijke georganiseerde criminaliteit de beginselen van de rechtstaat te passeren, diens eigen kaders los te laten, en in de loop der jaren een zodanige systematiek in het leven te roepen dat daadwerkelijke en effectieve controle van buitenaf, daaronder begrepen de rechtstatelijk cruciale controle door de onafhankelijke rechter, niet of nauwelijks meer kan plaatshebben.

De verdediging realiseert zich heel goed dat ook Uw Rechtbank de druk van de ernst van de in deze zaak behandelde feiten zal voelen. Dat er sprake is van zeer ernstige misdrijven en dat er een zwaarwegend maatschappelijk belang is om ten aanzien van die misdrijven inhoudelijke beslissingen over de schuld of onschuld van verdachten te nemen, staat buiten kijf. Echter, het zal vrijwel altijd om ernstige zaken gaan wanneer het overheidsapparaat zich bereid en in staat toont de grenzen te verleggen én te overtreden. De geschiedenis heeft wel aangetoond dat juist wanneer de inzet hoog is, de verleiding om buiten de paden te treden groter wordt, en dat juist op dat moment moet de rechter er als hoeder van de rechtstaat staan om dat gedrag te signaleren en af te straffen.

Het zwaarwegende belang van de ernst van de zaken moet het dan ook afleggen tegen het nog veel grotere belang van een opsporingsapparaat met het monopolie op geweld, opsporing en vervolging dat zich aan de regels van de rechtstaat houdt, en dat zich niet vrij kan wanen om binnen de rechtstaat geldende grenzen naar believen te overtreden. Daarbij is natuurlijk al eerder door de verdediging opgemerkt dat de in deze door Uw Rechtbank te nemen beslissing bepalend zal zijn voor de wijze waarop het Openbaar Ministerie in de komende jaren zal opereren waar het overeenkomsten met getuigen betreft, en nu al zichtbaar is dat die overeenkomsten inclusief de toezeggingen die in strijd met de wettelijke regeling zijn gedaan, zich op basis van de gang van zaken in dit proces in steeds verdergaande mate aan enige controle onttrekken.

Ongetwijfeld zal een oordeel van Uw Rechtbank waarin de onrechtmatigheid van het handelen van het Openbaar Ministerie wordt bevestigd en daar consequenties aan worden verbonden tot de nodige ophef leiden, en zullen medewerkers van het Openbaar Ministerie en misschien zelfs de demissionair staatssecretaris of Minister van Justitie en Veiligheid roepen dat het een schande is en het Openbaar Ministerie méér bevoegdheden moet krijgen, met in hun kielzog een hele rits hijgerige politici en andere demagogen die het onderscheid tussen democratie en rechtstaat en hun positie daarin niet begrijpen of niet willen begrijpen.

Dat mag en zal Uw Rechtbank er echter niet van weerhouden met de verdediging te constateren dat het opnieuw volkomen uit de hand is gelopen, en dat correctie door de rechtbank als laatste en enige daadwerkelijk onafuankelijke bewaker van de rechtstatelijke grenzen dringend noodzakelijk is.

Ik sluit dan ook af waar deze uitvoerige behandeling begonnen is, te weten met een citaat uit het rapport van de Commissie Van Traa, waarin de lessen die het Openbaar Ministerie is vergeten of wil vergeten en de risico' s voor de rechtstaat die daarvan het gevolg zijn, treffend onder woorden is gebracht. Het is hetzelfde citaat waarmee het juridisch deel begon, maar dat met de voorgaande analyse van de totstandkoming en vooral de toepassing van de Wet Toezeggingen aan getuigen in deze zaak hopelijk ook voor Uw Rechtbank aanzienlijk meer kleur en gewicht heeft gekregen:

"De crisis in de opsporing gaat diep. Zij raakt de legitimiteit van de rechtshandhaving. Het gaat om ernstige problemen binnen een essentieel deel van de democratische rechtsstaat. De beginselen van de democratische rechtsstaat zijn geen boekenwijsheid maar vormen de grondslag voor een levende rechtsstaat die geen ongetoetst, beter nog ongecontroleerd domein in de rechtshandhaving en opsporing duldt. Een vrij politiebedrijf is ongepast.


De verschillende machten in de staat dienen hun verantwoordelijkheid te nemen. De wetgever dient het gebruik en de organisatie van de opsporingsmethoden te normeren. De uitvoerende macht dient op te sporen en te vervolgen volgens de normen van de wetgever. De rechterlijke macht dient de toepassing van het gebruik van de methoden aan deze normen te toetsen."

Op grond van het voorgaande dient het Openbaar Ministerie - de vervolgende instantie, het instituut, het ene en ondeelbare Openbaar Ministerie - in de zaak van de heer Remmers niet-ontvankelijk te worden verklaard.

De Raadsman, S.L.J. Janssen

Zitting: Dinsdag 3 juli
Mr. Sander Janssen: In het eerste deel van de pleitnotities met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie van 2 juli jl. is zeer uitvoerig stil gestaan bij de rechtmatigheid van de met de heer La Serpe gesloten overeenkomst. Daarbij is op een aantal punten verwezen naar hetgeen heden nog nader aan de orde moet worden gesteld, dit met het oog op de structuur en omvang van dat eerste deel van de pleitnotities.

Met uitzondering van de hierna te bespreken gang van zaken bij de aanhouding van de heer Remmers in Marokko en de daarop volgende detentie in Marokko zal dit deel van het pleidooi zich met name richten op ontwikkelingen zoals die zich hebben voorgedaan in het onderzoek zoals dat na de aanhouding van de heer Remmers heeft plaatsgehad, zowel voor wat betreft opsporingshandelingen door de politie als de gang van zaken ter zitting. Dat deel zal hieronder in het tweede hoofdstuk onder de paraplu van de vereiste zorgvuldigheid en magistratelijkheid van het Openbaar Ministerie worden besproken.


Het risico bij bespreking bij zo een onderwerp is dat alle conflicten en aanvaringen en kleine en grote irritaties van de afgelopen vijf jaar worden opgesomd en dat er aldus een eindeloze litanie van gemopper en geklaag ontstaat, waarin de verdediging zijn gram haalt over al hetgeen in diens visie niet goed is gegaan. Daar worden we met zijn alle natuurlijk niet beter van, en dat is ook zeker niet de bedoeling is van het hierna volgende stuk, waarin de verdediging getracht heeft zich te beperken tot die zaken die voldoende ernstig zijn om de drempel van het handelen in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde te kunnen nemen.

Desalniettemin is er sprake van een tamelijk uitvoerige lijst van gebeurtenissen en feiten en omstandigheden waarbij dan wel de politie dan wel het Openbaar Ministerie zich naar het oordeel van de verdediging niet op een juiste wijze van diens taak heeft gekweten, en daarbij het handelen van die politie en met name het Openbaar Ministerie kan worden samengevat onder de noemer: het doel heiligt de middelen. Die gebeurtenissen en feiten en omstandigheden zullen dan ook afgezet tegen hetgeen van het magistratelijke Openbaar Ministerie verwacht mag worden, en tegen de genoemde beginselen van een behoorlijke procesorde.

Het uitgangspunt dat het doel dat de middelen heiligt komt aan het begin van de vervolging van de heer Remmers al direct tot uitdrukking, wanneer deze op verzoek van het Nederlands Openbaar Ministerie op 12 februari 2007 wordt aangehouden in Marokko. Daarover allereerst het volgende. Teneinde te voorkomen dat dit laatste deel van het betoog alsnog ontaardt in een eindeloze klaagzang van de verdediging, voor zo ver dat in de beleving van Uw Rechtbank niet al gebeurd is, zal ik tot een afronding komen. Het enige punt dat de verdediging in het verband van dit deel van de pleitnotities nog wil noemen is de inrichting van het requisitoir, en de wijze waarop het Openbaar Ministerie in de verschillende requisitoiren het bewijsmateriaal presenteert.

Uiteraard zal hier in de verschillende zaaksdossiers nader en specifiek op ingegaan worden, maar ik merk nu reeds op dat het herhaaldelijk voorkomt dat het Openbaar Ministerie in requisitoir kennelijk bewust slechts die delen van de bewijsmiddelen presenteert die in het beeld van het Openbaar Ministerie passen, terwijl uit andere bewijsmiddelen of zelfs dezelfde bewijsmiddelen kan blijken dat daarmee een onvolledige of onjuiste weergave van dat bewijsmiddel wordt gegeven. Het is een verwijt dat advocaten nog wel eens krijgen wanneer zij in pleidooi alleen dat deel van een dossier belichten dat in het voordeel van hun cliënt wordt geacht, met weglating van de eveneens in dat dossier aanwezige belastende informatie. Alsof de rechtbank of het hof daar niet feilloos doorheen prikt en alsof een dergelijke eenzijdige benadering van het bewijsmateriaal tot het voor die advocaat gewenste resultaat kan leiden.

Wanneer advocaten dat doen is dat al niet fraai, maar het is vanuit hun positie waarin zij zich uitdrukkelijk dienen te richten op de belangen van hun cliënt en waarin zij bovendien te maken hebben met een cliënt die bepaalde wensen kan hebben omtrent hetgeen al dan niet in pleidooi naar voren wordt gebracht, tot op zekere hoogte nog te billijken. Voor het magistratelijk Openbaar Ministerie is dat echter niet het geval.

Het Openbaar Ministerie heeft zich in deze zaak in de loop der jaren steeds meer laten verleiden zich op te stellen als ware zij een advocaat, maar dan een advocaat die niet een cliënt vertegenwoordigt maar die een belang vertegenwoordigt, te weten het belang een veroordeling tot een zo lang mogelijke gevangenisstraf veilig te stellen. Zoals in het begin van dit hoofdstuk uitvoerig naar voren gebracht past dat niet in het Nederlandse strafprocessuele model, en dient het Openbaar Ministerie zich niet te richten op advocaten teneinde diens rol in dat proces te bepalen. Het Openbaar Ministerie moet zich richten op de rechter, en dient te handelen als ware zij rechter.

Bij de beoordeling van de eigen kroongetuige, met name in de context van de zaken Bethlehem en Kaale, de wijze waarop andere procespartijen en in het bijzonder de verdediging tegemoet zijn getreden, de wijze waarop met de bedreigde anonieme getuigen en andere getuigen á decharge is omgegaan, de wijze waarop met al dan niet relevante bewijsmiddelen is omgegaan, de wijze waarop met verzoeken van de verdedigingen is omgegaan en de wijze waarop de verklaring van W. is verkregen: op al die punten is het Openbaar Ministerie diens wettelijk vereiste magistratelijkheid uit het oog verloren en heeft zich opgesteld als ware zij een partij in een accusatoir proces. Ongetwijfeld is het zo dat een zaak als deze met de dynamiek en belangen van zo een zaak deze, veel van het Openbaar Ministerie vergt, maar het is juist in een zo omvattend, complex en beladen onderzoek van het grootste belang dat het handelen van het Openbaar Ministerie aan die vereiste magistratelijkheid en aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.

Wellicht dat de Officieren van Justitie uitstekende advocaten zouden zijn, maar dat is niet de meetlat waarlangs zij beoordeeld moeten worden: zij zouden uitstekende rechters moeten zijn, en dat zijn zij niet geweest.

Conclusie

Mr. Sander Janssen:
Het grootste deel van de door de verdediging gisteren en vandaag geconstateerde onrechtmatigheden valt binnen het toetsingskader van artikel 359a Sv. Waar dat niet geval zou zijn, bijvoorbeeld bij het optreden van het Openbaar Ministerie op zitting, zal duidelijk zal zijn dat het belang van het waarborgen van de in art. 6 EVRM gegarandeerde rechten, van een faire procesvoering waarin de beginselen van equality of arms worden gerespecteerd en waarin evenveel aandacht bestaat voor ontlastende informatie als voor belastende informatie, en het belangen van een binnen het Nederlandse strafproces magistratelijk opererend Openbaar Ministerie, geheel en al vallen binnen de beginselen van een behoorlijke procesvoering en binnen het grotere kader van artikel 6 EVRM. Uw Rechtbank kan al het voorgaande dus zonder meer kan toetsen en, indien nodig geacht, sanctioneren.

Zoals in het eerste deel van dit ontvankelijkheidsverweer van 2 juli jl. ook aangegeven, dient Uw Rechtbank de gedragingen van dit Openbaar Ministerie als geheel te beoordelen. Daarbij is gisteren met de overweging afgesloten dat zich in deze zaak het unieke geval voordoet dat het Openbaar Ministerie in al diens verschijningsvormen (College van Procureurs-Generaal, TGBOM, CIE-OM, Zaaks-OM) de beginselen van een behoorlijke procesvoering geweld heeft aangedaan, als gevolg waarvan va
een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM geen sprake is geweest. Voor de volledigheid herhaalt de daarbij gisteren aan het slot van het pleidooi weergegeven samenvatting van de punten waarop dat Openbaar Ministerie te kort heeft geschoten, aangevuld met de punten zoals deze in het tweede deel naar voren zijn gebracht:

- Allereerst is er zoals uitvoerig aangetoond de top van het Openbaar Ministerie, het College van Procureurs-Generaal, welke willens en wetens in diens Aanwijzing is afgeweken van de nadrukkelijke beslissingen van de wetgever waar het de aan een getuige toe te zeggen gunsten betrof, en die aldus zoals door de inmiddels demissionaire Minister van Buitenlandse Zaken Rosenthal voorspeld, aan de haal is gegaan met de strikte wettelijke regeling zoals die door de wetgever was vastgesteld.

- Vervolgens is er de CIE-Officier van Justitie De Haas, die ironisch genoeg en wellicht niet geheel toevallig inmiddels een hoge functie bekleedt bij datzelfde College van Procureurs-Generaal, die een dubbele pet heeft opgehad bij de onderhandelingen met La Serpe en aan La Serpe diverse toezeggingen heeft gedaan op zowel het gebied van de OMdeal als op het gebied van de getuigenbescherming, waarbij de nadrukkelijke en bewuste keuze is gemaakt het grootste deel van die toezeggingen binnen die getuigenbeschermingsovereenkomst onder te brengen teneinde deze aan het zicht van de verdediging én Uw Rechtbank te onttrekken. Verder is in strijd met de eigen Aanwijzing toegezegd af te zullen zien van de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en is in strijd met diezelfde Aanwijzing en de aanbevelingen van de werkgroep Plooy met La Serpe afgesproken dat hij niet de waarheid hoefde te vertellen omtrent de rol van Holleeder bij de liquidaties.

- De omvang van de gemaakte afspraken en gedane toezeggingen is vervolgens in strijd met de bedoeling van de wetgever niet aan de Rechter-Commissaris voorgelegd, en er is tegen de klippen op getracht de door Uw Rechtbank te nemen beslissingen relevante informatie weg te houden, waarbij op een zodanige wijze is geopereerd dat de informatievoorziening als misleidend kan worden aangemerkt.

- Datzelfde Openbaar Ministerie heeft in diens verschijningsvorm van het Team Getuigenbescherming vervolgens in 2008 en 2009 opnieuw onderhandeld met de heer La Serpe, waarbij de aanvankelijk gemaakte afspraken geheel zijn verlaten en compleet nieuwe afspraken zijn gemaakt. Ook van de zijde van het TGB is door het uiterste getracht dit deel van de afspraken met La Serpe geheel geheim te houden en zoals uitvoerig betoogd is ook de informatievoorziening die in dat kader heeft plaatsgehad, bezien in de tijd en bezien in de context van hetgeen ten tijde van die informatievoorziening bekend was en door La Serpe gesteld werd, niet anders dan misleidend is aan te merken. Over de redenen dat de Staat heeft gemeend van die voorwaarden uit de intentieovereenkomsten te moeten gaan afwijken, is geen nadere informatie gekomen, en ook over de kaders van het College van Procureurs-Generaal die daarbij gebruikt zouden zijn, waarvan verwacht zou worden dat deze voldoende abstract en legitiem zijn dat daar in ieder geval duidelijkheid over gegeven zou kunnen worden is die duidelijkheid er niet gekomen.

- Gezien hetgeen bekend is geworden over de overeenkomst op hoofdlijnen van juni 2009, welke in lijn met die kaders zou zijn, moet echter mede gezien hetgeen uit de wetsgeschiedenis is op te maken over het beeld dat de wetgever had bij het getuigenbeschermingsprogramma, geconstateerd worden dat verregaand is afgeweken van hetgeen die wetgever voor ogen heeft gestaan en van hetgeen tot aan deze zaak als een gebruikelijke werkwijze moet worden aangemerkt, waarmee er zowel maatschappelijk als civielrechtelijk als strafrechtelijk sprake is van een verkapte beloning aan de heer La Serpe voor de door hem afgelegde verklaringen.

- Bij de CIE was ten tijde van die toetsing bij de Rechter-Commissaris verder reeds informatie voorhanden waarin door een evident belangrijke bron gesteld werd dat La Serpe niet de waarheid had gesproken over twee andere levensdelicten, welke informatie niet alleen niet aan de Rechter-Commissaris is voorgelegd maar geheel buiten de procedure is gebleven. Verder onderzoek naar die informatie heeft pas plaatsgehad nadat door de verdediging aangebrachte getuigen diezelfde informatie verstrekten. Als geval daarvan heeft de Rechter-Commissaris, met name op het gebied van de proportionaliteit van de overeenkomst maar ook over de in het kader van die overeenkomst gedane toezeggingen, geen geïnformeerde en volledige beslissing kunnen nemen.

- Diezelfde CIE althans het CIE-OM heeft bij het binnenhalen en verhoren van getuige Harry W. deze getuige in een positie gemanoeuvreerd waarin hij een direct en evident belang kreeg om belastend over de getuigen in het Passage-proces te verklaren, en heeft moedwillig de waarheidsvinding belemmerd door in strijd met de geldende Aanwijzing de verhoren van Harry W. niet audiovisueel of auditief te registreren.

- Het zaaks-OM heeft zich als spreekbuis van de andere partijen laten gebruiken en heeft met grote en na achteraf herhaaldelijk is gebleken onterechte stelligheid informatie ingebracht die op zijn best onvolledig en op zijn slechtst eenvoudig onjuist was, op grond van welke onvolledige dan wel onjuiste informatie wel diverse beslissingen door Uw Rechtbank zijn genomen. Daarnaast heeft dat zaaks-OM de magistratelijke rol die deze geacht wordt binnen de strafprocedure te spelen, in de loop van dit proces uit het oog verloren en heeft op diverse wijzen te kennen gegeven slechts als doel te hebben de onrechtmatige overeenkomst met La Serpe overeind te houden en de verdachten in dit proces coûte que coûte veroordeeld te krijgen.

- Daarbij was de wens van de heer Remmers aan te houden zodanig groot, dat men bereid was zo een aanhouding in Marokko te laten geschieden, dit terwijl men zich bewust was of zich bewust had moeten zijn van de dreigende schending van het EVRM die het gevolg van die aanhouding zou zijn, en waarbij ben zich bediend heeft van een internationaalrechtelijk instrumentarium dat niet van toepassing was.

- Verder zijn de rechtmatige procesbelangen van de verdachten en van de verdediging regelmatig vrijwel geheel uit beeld verdwenen, heeft het onderzoek zich vrijwel uitsluitend gericht op het vinden van bevestiging voor de verklaringen van La Serpe en zijn potentieel ontlastende bewijsmiddelen niet of nauwelijks onderzocht, is relevant bewijsmateriaal herhaaldelijk buiten het dossier gehouden en zijn getuigen die a decharge werden aangebracht met nauwelijks verholen vijandigheid tegemoet getreden waarbij de door de rechtbank toegekende anonieme status van een deel van die getuigen meerdere malen moedwillig op het spel is gezet. Daarbij zijn de beginselen van een behoorlijke procesorde met grote regelmaat met voeten getreden.

- Tot slot maar zeker niet in het minst zijn er aan La Serpe bij het komen tot diens overeenkomst een groot aantal (andere) toezeggingen gedaan die in strijd zijn met de wet en met de eigen Aanwijzing, en is van de door de wetgever zo gewenste transparantie en verantwoording helemaal niets terecht gekomen, anders dan die transparantie die door Uw Rechtbank letterlijk is afgedwongen, waarbij het Openbaar Ministerie in diens diverse verschijningsvormen herhaaldelijk te kennen heeft gegeven nauwelijks begrip te kunnen opbrengen voor die beslissingen en daar slechts met grote tegenzin aan heeft voldaan.

Ik herhaal mijn conclusie zoals ik die gisteren reeds trok en die naar aanleiding van de aanvulling van heden alleen maar in belang is toegenomen, te weten dat er een immens belang is dat uw rechtbank een niet mis te verstaan signaal aan dit Openbaar Ministerie als geheel afgeeft: dat diens handelingswijze in dit onderzoek Passage op vele punten kort is geschoten, en dat dit het recht op een eerlijk proces van verdachten in strafzaken zodanig in de kern heeft geraakt dat daarop de zwaarst mogelijke sanctie dient te volgen. Dit eens te meer, nu bij het uitblijven van zo een sanctie dit Openbaar Ministerie zich onbestraft zal weten, zichzelf in toenemende mate meer bevoegdheden zal toekennen en zich meer en meer zal willen onttrekken aan enige rechterlijke controle. Dat maakt verdere erosie van de beginselen van een eerlijk proces en van de rechtstaat waarbinnen die beginselen hun fundament vinden onvermijdelijk. Dat is geen bangmakerij, maar het historische gevolg van een overheidsapparaat dat zich onbestraft boven de wet stelt en zich nog slechts wenst te houden aan diens eigen regels, als men zich daar al aan houdt.

Ik verzoek u het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren.

De Raadsman, S.L.J. Janssen

Bondtehond