woensdag 19 mei 2010

'Aan de orde is het vierde wrakingsverzoek in het onderzoek Passage'

Het Openbaar Ministerie bracht na het wrakingsverzoek van Mrs. Kuijpers en Millesen advies uit aan de wrakingscombinatie in de bunkerrechtbank. Officier van justitie Betty Wind droeg het advies voor. Dit kon in het kort volgens Wind. Het OM zou het OM niet zijn als deze zou adviseren het verzoek toe te staan. Het werd dan ook al meteen aan het begin van haar betoog duidelijk dat het OM op afwijzing aanstuurt. Na 3 eerdere afgewezen verzoeken sinds de start van de inhoudelijke behandeling zou ook dit wrakingsverzoek hetzelfde lot moeten treffen, aldus Wind. De officier van justitie lichtte het advies toe, maar eerst merkte zij op dat zij het ongepast achtte dat de raadslieden van Moppie Rasnabe openlijk in de media de rechtbank bekiritiseerden. Dit verdiend volgens Wind niet de schoonheidsprijs. Volgens haar zou enige terughoudendheid op zijn plaats zijn geweest.


Officier van justitie Betty Wind vervolgens:
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd;
1 - dat het OM voor de rechtbank heeft bepaald waar de grens ligt tussen het domein van het TGB en het domein van de deal en daarmee van de rechtbank.
2 - dat de rechtbank ambtshalve gehouden is alle feiten in het kader van de (on)rechtmatigheid van de deal te toetsen en niet bereid is gebleken scenario's anders dan die van het OM te toetsen.
3 - dat de rechtbank daarmee kennelijk de verklaringen van La Serpe met betrekking tot het TGB-traject van onvoldoende gewicht heeft geacht voor nader onderzoek, terwijl de rechtbank de zaaksinhoudelijke verklaringen van La Serpe telkens wel van voldoende gewicht heeft geacht voor het verlengen van voorarrest.
4 - dat de rechtbank daarmee telkens ten nadele van Rasnabe de verklaringen van La Serpe tweeledig waardeert: waar voor zover belastend, onwaar voor zover ontlastend. Daarmee zou de rechtbank de schijn van partijdigheid op zich hebben geladen.

Uw wrakingskamer heeft te beoordelen of zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat aan de onpartijdigheid van de rechtbank getwijfeld moet worden of dat daaraan door Rasnabe objectief gerechtvaardigd getwijfeld kan worden.

De rechtbank heeft een tussenbeslissing genomen op een punt waarop door de verdediging, waaronder die van Rasnabe een tussenbeslissing is gevraagd. De tussenbeslissing is zeer uitgebreid en grondig gemotiveerd en van partijdigheid of vooringenomenheid is volstrekt geen sprake.

Anders dan de raadsman stelt is het onjuist dat het OM voor de rechtbank heeft bepaald waar de grens tussen beide trajecten, het TGB-traject en de OM-deal, ligt. Er is over de verzoeken tot nader onderzoek van de verschillende verdachten uitgebreidt debat gevoerd, waarbij het OM naar de wet en regelgeving en de wetsgeschiedenis heeft verwezen en de raadslieden uitgebreidt hun standpunten en verzoeken hebben kunnen toelichten. De rechtbank heeft vervolgens als onafhankelijk college een beslissing genomen. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de wet en regelgeving en de wetsgeschiedenis, die door de rechtbank duidelijk zeer uitgebreidt is bestudeerd, geoordeeld dat de strafrechter in beginsel slechts heeft te oordelen over de rechtmatigheid van de OM-deal en niet over afspraken in het kader van getuigenbescherming en onderhandelingen daaromtrent.

Geschillen tussen een kroongetuige en de Staat op dit punt horen in beginsel bij de civiele rechter thuis. Er zal, zo heeft de rechtbank op basis van de wet en de wetsgeschiedenis geconcludeerd, een begin van aannemelijkheid moeten zijn dat dat sprake is geweest van onrechtmatig gebruik van informatie of onrechtmatige beïnvloeding van de getuige door of mede door de zaaksofficieren inclusief de CIE officier wil nader onderzoek daarnaar aangewezen zijn. Of er zal sprake moeten zijn van zwaarwegende aanwijzingen dat er sprake is van excessieve of volstrekt niet te onderbouwen beschermingsmaatregelen of toezeggingen daartoe, waartoe geen redelijk handelend officier van justitie had kunnen komen, willen verzoeken tot nader onderzoek naar beschermingsmaatregelen en onderhandelingen daarover, voor toewijzing in aanmerking komen. De verzoeken van de verdediging dienen daarbij tegen de achtergrond van artikel 359a Sv te worden beoordeeld.

De rechtbank is vervolgens tot de conclusie gekomen dat de verschillende verzoeken moeten worden afgewezen omdat -kort samengevat en zakelijk weergeven- hetgeen is aangevoerd ofwel buiten het voor de strafzaak van belang zijnde kader van 359a Sv valt, ofwel omdat geen sprake is van het begin van aannemelijkheid van het onrechtmatig gebruik van informatie of onrechtmatige beïnvloeding van de kroongetuige ofwel omdat van de vereiste zwaarwegende omstandigheden niet is gebleken. Het namens Rasnabe gedane beroep op de Karman-doctrine kan volgens de rechtbank geen doel treffen, omdat het hier om een heel andere situatie gaat dan waar het Karman-arrest op zag.

Goede lezing leert dat de rechtbank heeft aangenomen dat hetgeen door La Serpe is aangevoerd ofwel niet relevant is voor de rechtbank in de strafzaak te nemen beslissingen ofwel dat hij onvoldoende heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat sprake is geweest van ontoelaatbare toezeggingen, het onrechtmatig gebruik van informatie of onrechtmatige beïnvloeding. Over de betrouwbaarheid van La Serpe en zijn zaaksinhoudelijke verklaringen heeft de rechtbank zich in deze tussenbeslissing in het geheel niet uitgelaten. Ook in eerdere beslissingen heeft de rechtbank daaromtrent nog geen standpunt ingenomen. Integendeel. De rechtbank heeft juist telkens uitdrukkelijk overwogen daarover pas na afloop van het totale onderzoek ter zitting een standpunt te willen innemen en heeft er telkens blijk van gegeven dit uitgangspunt ten volle te hanteren. Opmerking verdient in dit verband nog dat de ernstige bezwaren die de rechtbank telkens hebben gebracht tot de beslissing van de voorlopige hechtenis van Rasnabe ook bepaald niet uitsluitend gestoeld zijn op de verklaringen van La Serpe. In de zaak Tanta (dubbele liquidatie Ouderkerkerplas, 1993) zijn deze beslissingen zelfs uitsluitend gebaseerd op andere bewijsmiddelen.

De conclusie moet zijn dat -in de bewoordingen van de jurisprudentie- geen sprake is van zwaarwegende omstandigheden die maken dat aan de onpartijdigheid van de rechtbank getwijfeld moet worden. Zo Rasnabe vreest voor vooringenomenheid, is die vrees niet objectief gerechtvaardigd. Onze conclusie is daarnaast dat de rechtbank het bepaald niet heeft verdiend om vanwege de laatste tussenbeslissing opnieuw tegenover een wrakingskamer te zitten, Integendeel. Het is een tussenbeslissing die vanwege haar grondige opbouw en onderbouwing de boeken in kan gaan en waaruit niets maar dan ook niets blijkt van vooringenomenheid. Wij adviseren tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

De uitspraak van wrakingkamer volgt op Dinsdag 25 Mei.

Bondtehond

Geen opmerkingen :

Een reactie posten